Ga naar de inhoud
Home » Grammaticakaart Engels – Audio

Grammaticakaart Engels – Audio

Respecteer het copyright

Op de taalkaarten rust copyright. Het is niet toegestaan de kaarten te kopiëren, in te scannen of op welke andere wijze dan ook te vermenigvuldigen.

© Macco VOF

 

 

Persoonlijk voornaamwoorden

Als onderwerp: I, you, he, she, it, we, you, they 

Als meewerkend, lijdend voorwerp of na een voorzetsel: me, you, him, her, it, us, you, them

Voorbeeldzinnen:

Aanwijzend voornaamwoorden

this, these, that, those

Bijvoeglijk en zelfstandig gebruik

Bijvoeglijk naamwoorden en bijwoorden

Een bijvoeglijk naamwoord hoort bij een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord.

Een bijwoord hoort bij een ander zinsdeel:

Van bijvoeglijk naamwoord → bijwoord

Bijwoorden van tijd, plaats, …

In sommige gevallen heeft het bijwoord dezelfde vorm als het bijvoeglijk naamwoord

tot en met “high in the sky”

vervolg

Soms heeft het bijwoord met -ly een andere betekenis dan het bijvoeglijk naamwoord

Na deze werkwoorden wordt géén bijwoord gebruikt

to feel, to look, …

voorbeeldzinnen

Onbepaald voornaamwoorden

some… ,somebody, someone, …

some, somebody, something, ….

1. in bevestigende zinnen

2. in vragende zinnen waar je normaal  “ja” als antwoord verwacht

any …, anybody, anything, …

1. in ontkennende zinnen

2. in vragende zinnen

any blijft vaak onvertaald

De trappen van vergelijking

+ -(e)r, -(e)st bij woorden met:

één lettergreep

op einde één kort uitgesproken klinker + één medeklinker: verdubbeling medeklinker

twee lettergrepen én de klemtoon op de 2e lettergreep

twee lettergrepen eindigend op –le, –er, –ow, –y

Medeklinker + –y   krijgt –ier, –iest

more, most bij woorden met:

twee lettergrepen met klemtoon op de 1e lettergreep

drie of meer lettergrepen

bij de gevallen uit de 2e kolom zijn more, most vaak ook mogelijk:

Onregelmatige vormen

Many voor telbare dingen, much voor niet-telbare dingen

Vergelijkingen

like: zoals, net zoals

as: + functie, beroep

Vergelijk: As your father I forbid you to smoke.

Vergelijk: She is as famous as her husband.

Vergelijk: She looked like she had seen a ghost.

than I, than me

Common pitfalls

your, you’re

we’re, were, where

it’s, its

they’re, there, their

to, too, two

who’s, whose

then, than

one’s ones, once

loose, to lose

to lend, to borrow

to write, right

to teach, to learn

here, hear

to lie, to lay